“Wat doe jij tegenwoordig? Belevingsspecialist …. is daar werk voor? “ Je zult het geloven of niet, maar het was een serieuze vraag van één van de inhoudelijke ontwikkelaars van dit congres. In relatie tot het thema van dit jaar werd zijn vraag een spreekwoordelijke karikatuur. Hij had waarschijnlijk niet het lef om te toetsen of ik geitenwollen sokken had aangetrokken. Een troost; die heb ik niet, omdat dergelijke sokken me niet lekker zitten. In het vervolggesprek kwam ik er achter dat hij die vraag vanuit onbekendheid stelde. En eigenlijk bleek achteraf dat dit moment voor mij typerend was voor het zwembadcongres 2012. Adviesbureaus die op een veelal traditionele (cijfermatige) manier naar exploiteren van sportcomplexen kijken, moesten congresgangers nu enthousiast maken over “het beleven”. Dat is één van de redenen dat nauwelijks iets en in ieder geval niet bewust van de techniek imagineering, dat leidt tot belevingsconcepten, aan de orde is gekomen. Voor veel congresgangers bleef deze versie van het congres dan ook steken bij een zoektocht naar “concrete voorbeelden die ze in eigen accommodatie kunnen toepassen”. Dus geen ontdekkingsreis naar nieuwe consumenten, andere onderzoeksmethoden en het ontwikkelen van toegevoegde waarden aan de hand van imagineeringstechnieken en conceptontwikkeling; de thema's bleven vrijwel onbesproken. Alleen de presentatie van de Vlaamse trendwatcher Herman Konings was een lust voor het oor. Maar het ontbrak er in dit congres aan om de trends die hij presenteerde in de kaders van beleving te zetten. Of liever: Er is sowieso geen theoretisch kader geschetst rondom “beleving”. Ik vind dat een randvoorwaarde om een dergelijk nieuw begrip stevig neer te zetten en deelnemers er over te laten praten. Dat was dus een andere reden waarom de inhoud van de ateliers ging fladderen.
Ik heb tijdens dit congres met relatief veel deelnemers gesproken. Een enkeling is echt wel geïnspireerd. In dat opzicht was het mooi om te zien hoe de vertegenwoordigers van de gemeente Oosterhout enthousiast reageerden en de zoektocht naar de invulling van hun nieuwe sportaccommodatie deelden. Zoals ik ook positief werd verrast door de manier van vragen en betrokkenheid van een vertegenwoordiger van waterzuiveringstechnologie. Maar teveel bleef impliciet en verborgen tussen de regels die onder andere Aschwin Lankwarden, directeur van het Sportbedrijf Deventer en gastheer, uitsprak.
Als de zwembranche echt op zoek wilt naar beleving, dan zal diezelfde zwembranche de durf moeten hebben zichzelf te verrassen en de zelf geplaveide en schijnbaar zekere paden te verlaten. Dat is essentieel voor imagineering, om daarmee te kunnen komen tot de zo gewenste nieuwe verdienmodellen.
Eigenlijk is het best bijzonder dat zwembadmensen zelf niet het lef hebben om een sprong in het diepe te maken ….
Column OOK ZO MOE VAN BELEVEN?
Gepost op: 5 november 2012
Om me te oriënteren op de nieuwste afzuigkap ga ik tegenwoordig niet meer naar een toonzaal voor keukens, maar naar een experiencecentre. Werken krijgt een intens karakter in kantoortuinen en je zweet eruit sporten doe je in een avontuurlijke omgeving. Zelfs filerijden wordt een beleving in de nieuwste Franse limousine. Hoe heerlijk is het dan om ’s avonds afgepeigerd thuis te komen en niks te hoeven zien, voelen, denken en ervaren. Al die belevingen maken doodmoe!
Nou word ik niet zo moe van de ervaringen, want persoonlijk vind ik die over het algemeen zwaar teleurstellend. Het zijn vooral de aankondigingen van de bedrijven, die voor mij bepalen dat ik iets te beleven moet hebben. Als mijn nieuwsgierigheid dan toch is gewekt en ik de uitdaging ben aangegaan, blijkt in de meeste gevallen de praktijk een enorme afknapper. Veelal om dat bij de eerste confrontatie al blijkt dat mijn emoties en zintuigen op geen enkele manier extra worden geprikkeld. Om nog maar te zwijgen van de gewenning die bij mij optreedt na herhaalde bezoeken.
Er zijn maar weinig voorbeelden van bedrijven die echt in staat zijn beleving te verkopen. Apple is bijvoorbeeld in staat een telefoontje twee keer zo duur te verkopen dan mobieltjes van concurrenten die dezelfde functionaliteiten hebben. Wie na de tassencontrole de poorten van Disney doorgaat komt in een andere wereld en vergeet binnen vijf minuten waarvoor die check ooit is ingevoerd. Of om dichter bij huis te blijven: Joop van der Ende is met zijn theaterproducties in staat bij de bezoekers gemiddeld € 90,00 te ontfutselen en ze daarbij voor de twee uren podiumkunst ook nog een goed gevoel te geven ook. Wel eens een concert van André Rieu bijgewoond? Hij is de enige die in staat is driedelig geklede bezoekers zonder gêne luidkeels de lichtklassieke melodieën te laten meezingen.
Beleven is iets waarvan ik vind dat je dat niet in de naam van het bedrijf of promotie moet vastleggen. Daarmee moet je gasten verrassen. Maar dat lukt alleen als het in het poriën van het bedrijf zit. Het behoort tot de DNA van directie en management. Alleen dan kan het worden vertaald als een missie om gasten te verwennen. Of, zoals Joop van der Ende zondag in het programma van Eva Jinek zei: “Een televisieprogramma dat oprecht wordt gemaakt zal nooit mislukken.” Dank je wel Joop voor deze les. Daarom word ik zo moe van al die belevenissen die met de mond worden beleden: Het ontbreekt aan oprechtheid!
Column "MAG HET IETSJES MEER ZIJN?"
Gepost op: 10 mei 2012
Toen de slager nog zijn plakjes vlees afsneed in het bijzijn van de klant, wist hij altijd op een sluwe manier net een beetje meer te verkopen door een plakje extra op het kartonnen disposable te leggen. Om vervolgens met een meest onschuldige blik de vraag te stellen “of het een beetje meer mag zijn?”. Je moest van goeden huize komen om die vraag met een krachtig “nee” te beantwoorden.
Aan die verkooptruc moest ik denken toen ik onlangs op schaatsen.nl een artikel las, waarin de KNSB gaat proberen de besprekingen tussen de gemeente en ondernemer Michael van de Kuit vlot te trekken over een investering voor een overdekte schaatsbaan in Rotterdam-Zuid. Maar de KNSB in de persoon van Paul Sanders kan beter niet de slager uithangen. Om in dit opzicht maar eens in andere beroepstermen te spreken: Schoenmaker, blijf bij je leest.
Over een nieuwe ijsbaan in Rotterdam wordt al jaren gesproken. Er is zelfs een initiatiefgroep die, onder het mom van het aantal inwoners van Rotterdam, het gerechtvaardigd en noodzakelijk vindt dat de Maasstad een overdekte ijsbaan krijgt. Vanuit de emotie bezien kan ik dit nog wel begrijpen, maar vanuit de ratio bekeken krijg ik er een gevoel van kromme tenen in te kleine schaatsen van. Zeker in een tijd dat door noodzakelijke bezuinigingen veel sociale – en sportvoorzieningen het financieel moeten gaan ontgelden.
Om een 400-meterbaan verantwoord te kunnen exploiteren ga ik uit van een actieradius van 40 kilometer. Met banen in Den Haag en Breda wordt in mijn ogen Rotterdam ruimschoots voorzien van kunstijs. Daartussen ligt de baan van Dordrecht. Weliswaar is deze baan 250 meter lang, maar mag worden gezien als een prima volwaardige leer- en trainingslocatie voor de aankomende (top)sporters.
Ook de KNSB zal bekend zijn met het feit dat het ijsconcept van de Haagse Uithof nog steeds worstelt om te kunnen blijven bestaan. Vandaag maakte de Telegraaf bekend dat het kartcentrum, dat onderdeel is van het Uithofconcept, failliet is verklaard. Maar ook de exploitatieproblemen van de ijshal behoren nog niet tot het definitieve verleden. Het complex werd geteisterd door recentelijke bouwkundige- en technische problemen, veelal als gevolg van achterstallig onderhoud. Daarnaast blijkt één van de twee private partners, die de Uithof al een keer hebben behoed voor een faillissement, te zijn afgehaakt. De zoektocht naar de toekomst is voor de aandeelhouders mede daardoor nog niet ten einde. Het verantwoord exploiteren van een ijshal blijkt minder een ijskoud kunstje te zijn dan door de liefhebbers wordt verondersteld. Dat kunstje wordt nog moeilijker als gemeentes, of bereidwillige investeerders, per se hun hobby binnen de eigen gemeentegrenzen willen realiseren. Vreemd eigenlijk, want regionale samenwerking op het gebied van economie is plaatselijke overheden niet vreemd. Vanuit dat perspectief moet ook naar welzijns- en sportvoorzieningen worden gekeken en als zodanig worden gehandeld. In mijn ogen is dat een kans om de differentiatie in sportaanbod te vergroten, de kwaliteit te verbeteren en het sportniveau te verhogen. In casu de KNSB: Die moet gewoon vanuit een trias politica-gedachte ervoor zorgen dat we het topschaatsland van de wereld blijven. En in ieder geval het lef te hebben om Rotterdam te behoeden voor een sportbeleid waarmee ze zich op glad ijs gaan begeven.
Column EEN BAKJE TROOSTELOOS
Gepost op: 24 april 2012
Het is nog niet zo lang geleden dat sportcomplexen geen horecagelegenheid hadden, maar “kantines”. Hier en daar zie ik ze nog: Hokken waar de rooklucht ondanks het al jaren geleden ingestelde rookverbod nooit is verdwenen, met net te weinig verlichting om een krant te kunnen lezen en donkerbruine inrichting die consequent is doorgevoerd van bar tot de zitgelegenheden. Ik ben nooit fan geweest van dergelijke lokaliteiten, dus toen ik de kans kreeg om in het ’s-Gravenzandse “Maesemunde” een andere type horeca in te richten heb ik die met twee handen aangegrepen. Niet gehinderd door de kennis die ik nu wel heb, maar vooral gestuurd door een gevoel voor gasten, hebben we daar een Grand Café-concept ontwikkeld. Een horecaconcept waarbij het malen, zetten en aanbieden van koffie in het bijzijn van de gast centraal stond. Koffie was vijftien jaar geleden ook al de cash-cow van veel sportcomplexen.
Ik vond het altijd een feest toen ik als kind met zo´n ouderwetse gele wandmolen van Douwe Egberts bij mijn oma de koffie mocht malen. Om vervolgens met de neus boven het maalsel te hangen, dat was terechtgekomen in het dikwandige glazen bakje. De zoete doordringende geur die vers gemalen koffie verspreidde was verslavend lekker. Voor mij in ieder geval veel lekkerder dan de bedoelde vloeibare versie ervan, want een echte liefhebber van de pure koffie ben ik nooit geworden. De herinneringen aan die koffiegeur hebben me nooit losgelaten en stonden in schril contrast tot de bittere geur van de te lang warm gehouden snelfilterkoffie die in zwembaden gebruikelijk was. Dat was de basis voor inspiratie om tegen de stroom in een horecaconcept te ontwikkelen, waarbij versgemalen koffie centraal stond. Niet dat er in de zwembaden ooit rijen aan de counter stonden, maar er waren altijd adviseurs in mijn omgeving die vonden dat primair moest worden nagedacht over snelheid, efficiëntie en derving. Terwijl ik juist aan de “andere” kant sta, namelijk hoe kan ik de gast maximaal bedienen? Het heeft er uiteindelijk toe geleid dat in het beoogde Grand Café een koffieapparaat is geplaatst, waarbij elke kop koffie in het bijzijn van de gast werd gemalen en gezet. Niet aangeboden in een kartonnen beker, maar in een porseleinen kop. Daardoor was de schuimende laag van de koffie beter zichtbaar en bleef het mengsel langer op temperatuur. En wat bovenal belangrijk was: De gast bleek bereid meer te betalen voor dit met persoonlijke aandacht vers gezette kopje koffie. En de geur die regelmatig werd verspreid door het malen beïnvloedde het aankoopgedrag. Want net als ik vonden veel gasten de geur van vers gemalen koffie niet te weerstaan.
In vaktermen spreken we tegenwoordig over toegevoegde waarden: Iets extra’s aan de gast bieden, waardoor ze bereid zijn sneller te besteden en extra te betalen. En dat terwijl deze benadering van gasten niet leidde tot een lagere handelingssnelheid of minder efficiëntie. Het geavanceerde koffieapparaat is vervangen door een automaat. Met één druk op de knop kan koffie in een beker worden gespetterd. Ik durf de discussie niet aan te gaan of de kwaliteit van de koffie daarmee beter of juist minder is geworden. Maar één ding staat voor mij wel vast. De aandacht die de gast krijgt bij het speciaal voor hem vers gezette bakje koffie staat ver af van die bij het bakje troost uit de automaat. Over het realiseren en vooral borgen van toegevoegde waarden in een bedrijf kan nog veel worden geleerd.
Column THE NEVER ENDING EASTER EGGS STORY
Gepost op: 6 april 2012
Het pand aan de Kapelweg 10 in Born, waar nu een dierenkliniek is gevestigd, was ooit het ouderlijk huis van mijn vader. Een huis met voor die tijd een gebruikelijke langgerekte tuin, met een smal betonnen looppad, waaraan aan weerszijden door mijn opa groenten en snijbloemen werden geteeld. Die tuin, die nu dient als parkeerplaats, was op eerste Paasdag het tafereel van de “never ending Easter eggs story”.
Mijn vader kwam uit een gezin met zes kinderen. Een logisch gevolg daarvan was dat ik naar huidige maatstaven veel neven en nichten heb. In de reeks ben ik de derde in rij, met na mij nog negen jongere neven en nichten. Zeker tijdens hoogtijdagen was het traditie om oma en opa op te zoeken en dat gold dus ook voor de eerste Paasdag. Ik vraag me nu af hoe mijn grootouders er in geslaagd zijn iedereen in de krappe achterkamer te ontvangen, want op het piekmoment zaten er toch 25 familieleden rondom de tafel. Tegenwoordig zou je hiervoor een evenementenvergunning moeten aanvragen.
Met zoveel jong grut erbij kon het traditionele eieren zoeken natuurlijk niet ontbreken. Ome Jan kreeg rond een uur of drie, nadat iedereen DE koffie, gazeuse met prik en Limburgse vlaai naar keuze had verorberd, spontaan last van zijn maag. Het gevolg was dat hij daardoor zo'n vijf minuten de enige toilet in de achterkeuken bezet hield. Maar laat nou net in die tijd de Paashaas zijn langsgekomen, wat toevallig ook door oom Jan was gezien. Feest alom, want dat was het startsein voor de gelovige neven en nichten om met een eigen mandje de zeker 100 verstopte eieren te gaan zoeken. Een stevige klus, want in een moestuin van circa 20 meter lengte, met net opgeworpen bezaaide heuveltjes, gegraven sleuven, een altijd werkende composthoop, zelfgebouwde schuurtjes voor kolen en materiaalopslag en hoog gegroeide hagen was er altijd wel een onmogelijke plek te vinden om een ei te verstoppen. Gadegeslagen door de tantes en ooms en natuurlijk de genietende grootouders, werd de jacht op de titel van het vinden van de meeste eieren geopend.
Nou was mijn vader niet vies van een geintje. In plaats van zich netjes aan te sluiten bij het toeziend rijtje van enthousiastmerende familieleden, begaf hij zich tussen de ijverig zoekend neefjes en nichtjes. Terwijl een aantal van hen al aardig op weg was het eerste dozijn eieren bij elkaar te krijgen, wist mijn vader die groei te remmen. Ongemerkt haalde hij voor elke ei dat werd toegevoegd in het mandje er weer minstens één uit, om die vervolgens opnieuw te verstoppen. Terwijl mijn neefjes en nichtjes ervan overtuigd waren dat achter in de tuin geen enkel ei meer kon liggen, hadden ze blijkbaar toch heel wat gekleurde paasversierselen over het hoofd gezien. Tot grote hilariteit van de toeschouwers, die iedereen aanmoedigden vooral goed te blijven zoeken. En verbazing bij de speurders, want dat de Paashaas zoveel eieren had verstopt was natuurlijk heel bijzonder. Na een klein uur waren dan eindelijk alle eieren hergevonden, waarna het ritueel van koffie, gazeuse en vlaai werd herhaald. En natuurlijk het “eitje titschen”, want de kleurrijke vondselen moesten worden geproefd.
Resultaat: Tevreden kinderen aan tafel vanwege de enorme vondsten en voldane volwassenen. Hoewel dat voldane gevoel voor hen meer te maken had met de uitvoering van het spel dan met het uiteindelijke resultaat. Op de keper beschouwd was mijn vader een imagineer in dop.
Column HET BESTAAT NOG!
Gepost op: 9 maart 2012
Jahhh … het bestaat nog: Zo’n ouderwets gemeentelijk zwembad waar tucht en orde heersen. Waar zo’n streng kijkende kassamevrouw zwemmers een kaartje verkoopt, maar vooral ook terecht wijst als er teveel lawaai wordt gemaakt in de hal. En mochten haar dwingende verzoeken om te fluisteren niet baten, dan schakelt ze gewoon de baas in.
Vanwege mijn werk bezocht ik onlangs een voor mij onbekend zwembad. Aan de buitenkant zag het complex er strak uit en oogde de omgeving schoon en veilig. Wat een verschil was het, toen ik eenmaal de schuifdeuren was gepasseerd. In een glazen kooi zat een mevrouw, die ik zonder enig oordeel op dat moment nog beschouwde als receptioniste. Overigens had men bij de bouw dat glas ook wel kunnen weglaten, want het was beplakt met minimaal tien niet uniforme papieren en plakkaten met mededelingen. Het was dus even zoeken om oogcontact te krijgen. Door de grote hoeveelheid aan informatie is mij in ieder geval ontgaan welke voor mij belangrijk zou kunnen zijn geweest. Er was één gast voor me waar ik gepaste afstand van hield. Hoewel ik dat van nature sowieso zou doen, was het vooral die dwingende, qua kleur overheersende streep op de grond, die het beoogde gedrag benadrukte. Ik was aan de beurt om een kaartje te bestellen, maar veel verder dan te melden dat ik banen wilde gaan zwemmen kwam ik niet. Voor zover er al sprake was van een gesprek, ging de aandacht van de kassamevrouw plotseling uit naar een groep jongeren in de hal: “Of ze wat rustiger konden zijn en van die tafel af wilden komen. Hoe vaak heb ik jullie dat al gezegd?” Wellicht ligt mijn tolerantiegrens op een wat ander niveau, maar ik kon me prima verstaanbaar maken. Met dat zitten op de tafel had ze wel een punt, maar toen ik nog eens goed keek bleken er drie zitplekken in de hal te zijn. Inmiddels had de kassamevrouw weer aandacht voor mij en na het herhalen van mijn vraag kreeg ik het gewenste toegangskaartje.
Na te zijn omgekleed kwam ik er achter dat ik een euro nodig had om mijn spullen in een locker te kunnen sluiten. “Bij uitzondering wil ik u die munt voor euro’s wisselen, maar normaal doen wij dat niet. Dan kunnen we wel de hele dag bezig blijven met alleen maar geld wisselen”. Ik begon me steeds meer schuldig te voelen dat ik zin had om banen te zwemmen. En ik realiseerde me hoe gelukkig ik kon zijn met de supermarkt in mijn woonplaats: Hoe vaak het me niet gebeurt dat ik net weer een muntstuk heb uitgegeven dat eigenlijk bestemd was voor een karretje... Die mevrouw achter de sigarettencounter helpt me altijd vriendelijk aan het noodzakelijke € 0,50-muntje.
Het inruimen van de locker bleek een behoorlijk huzarenstuk. Ik had mijn laptop bij me en mede daardoor had ik onvoldoende plek om mijn sporttas nog op te bergen. Niks aan de hand dacht ik, dan neem ik die mee naar de zwemzaal. Ik had nauwelijks de douches gepasseerd of ik werd van achteren luid, duidelijk en dwingend tot stilstand geroepen. “Tassen mogen hier niet mee naar binnen worden genomen!”, was het duidelijke devies. Maar ik had geen plek meer in mijn kastje, dus vond ik het wel verstandig dat ik tijdens het zwemmen zicht had op mijn spullen. “Dan bergt u de kostbare spullen die u in tas heeft maar op in het kastje, en zet u de tas er los bovenop”. Maar ja, zelfs een handdoek is voor mij in een zwembad een kostbaar bezit, zeker als ik zelf een duik heb genomen. “Als iedereen nou zijn tas meeneemt naar het zwembad”, werd het gesprek aldus inhoudelijk aangescherpt. Ik wilde nog antwoorden dat er dan wellicht iets mis is in het systeem, maar ik hield wijselijk mijn mond. Discussie hierover had uiteindelijk geen enkele zin, zoals ik ook geen zin meer had ook nog maar één baan te zwemmen.
Ik weet dat de gemeente erover denkt dit zwembad te privatiseren. Zouden er geen gemeenteraadsleden zijn die zelf zo af en toe gast zijn in “hun” zwembad? Als ze dat namelijk wel zouden zijn, is het voor hen niet moeilijk te ontdekken dat het fraaie zwembad niet in andere handen hoeft te worden gegeven om succesvol te kunnen exploiteren.
De tijd om gasten de gewenste positieve aandacht te geven gaat verloren in een cultuur van handhaving van overbodige regels. En dat anno 2012.
Column TIJD VOOR VERANDERING
Gepost op: 1 maart 2012
Op de één of andere manier is de datum 1 maart voor mij altijd een moment van verandering. Of het nu komt omdat op deze dag de meteorologische lente begint, of omdat ik onder het sterrenbeeld vis ben geboren weet ik niet. Het geeft mij in ieder geval altijd veel energie om weer aan iets nieuws te beginnen. Zoals de officiële introductie van de nieuwe website. Welkom!
De “ontdekkingsreis” in de leisure begon voor mij als 16-jarige medio maart 1974, toen ik de ambitie had om naast mijn middelbare school als badmeester aan de slag te gaan. Hoewel mijn beroepsopleiding uiteindelijk een andere kant op ging, bleef de sport trekken. Het was niet zozeer de operationele kant van de sport die me trok, maar vooral de beleidsmatige. Ik vond het een uitdaging om in het bijzonder kinderen enthousiast te maken voor sport. Met de opleidingen stimulering sportdeelname van de toenmalige NSF en ambtenaar sport en recreatie CIVOB was aan mijn zoektocht een fundament gegeven. Dat kon ik vertalen in twee sportcomplexen in het Westland. Een renovatie van het voormalige zwembad “Maesemunde” in ’s-Gravenzande en een daarop volgende renovatie van de daarbij behorende sauna was voor mij de kennismaking met de dynamiek van het (ver)bouwen. Toen nog relatief kleinschalig, maar juist weer in ’s-Gravenzande heb ik de kans gekregen om dat met de nieuwbouw van een zwembad en multifunctioneel centrum nog eens groot(s) over te doen. Van de term “imagineering” was ik me toen nog niet bewust, maar achteraf gezien heb ik dat goed kunnen toepassen. Bij de ontwikkeling en bouw van het complex is steeds de vraag uitgangspunt geweest op welke wijze we gasten vaker naar de accommodatie zouden kunnen trekken. Dimbare verlichting om verschillende sferen te kunnen oproepen, onderwaterspeakers voor activiteiten met baby’s en peuters, een sfeervol ingericht grand café in plaats van de traditionele kantine-uitstraling en bovenal zwemsportvoorzieningen met bijbehorende (toeschouwers)faciliteiten waren een paar van de toegepaste ingrediënten. In 2007 maakte ik kennis met de theorie van “the red and blue ocean”. Voor het “Breeje Durp” had ik, mede dankzij een bestuur dat volledig vertrouwde op en meeging in mijn denkwijze, in 1998 al een blauwe oceaan gevonden. Voor mij is de zoektocht naar het blauwe water niet gestopt. Meedenken in de conceptontwikkeling van het grootste overdekte sportcomplex van Nederland, de Sportboulevard in Dordrecht, was de volgende overtreffende trap. Dat was voor mij ook in meerdere opzichten een eyeopener. Eén daarvan is dat er een uitgekiende balans moet zijn tussen de hardware (het gebouw en de inrichting) en de medewerkers die hun diensten daarbinnen aanbieden. Natuurlijk met als doel de verwachtingen van de gasten waar te kunnen maken. In dat “uitgekiende” zit nu net de clou: Er zijn maar weinig mensen bij ontwikkeling en exploitatie die die balans in de vingers hebben.
Vandaag is de meteorologische lente begonnen. Een periode om de geplante bollen uit de grond te zien komen, te laten ontkiemen. Tijd ook om mijn bedrijf tot ontwikkeling te laten komen. Evenwichtig explorerend, met oog voor opdrachtgevers en gasten, moet daar iets moois uit bloeien.