Column Een te grote (zwem)broek aantrekken

De gemeenteraad van Alblasserdam heeft besloten een 25-meterbad met maar liefst acht banen te bouwen. Acht banen zouden interessant kunnen zijn als er een sterke zwemsportcultuur aanwezig is. Maar die is er in Alblasserdam niet en die zal er ook nooit komen. Alleen al op basis van het aantal inwoners, circa 19.500 inwoners, kan het aantal georganiseerde zwemsporters niet groot zijn. Hoewel hierbij moet worden aangetekend dat de gemeente met zo’n 5.000 inwoners tot 20 jaar nu nog relatief jong is. Op basis van het aantal inwoners en de leeftijdsopbouw mag je in de handen wrijven als je rond de 90.000 gasten op jaarbasis kunt scoren. Met een 10- of hooguit een 12½-meter breed zwembad kun je daarmee de plaatselijke bevolking uitstekend bedienen. En talentvolle zwemsporters kunnen in de regio, het samenwerkingsverband Drechtsteden, uitstekend terecht in beter uitgeruste zwembaden, zoals het nieuw te bouwen bad in Papendrecht of 50-meterbad in Dordrecht. Maar het blijft een typische bestuurlijke denkfout dat dit soort faciliteiten ook binnen de eigen gemeentegrenzen beschikbaar moeten zijn. Een regiofunctie om het toekomstige zwembad te vullen is niet voor Alblasserdam weggelegd. En het acht banen (sport)concept is uit exploitatieoverwegingen eerder een beperking dan een kans voor de overige niet georganiseerde zwemmers.
Een vergelijkbare overmaat zwembad dreigt in Amersfoort te komen. Dat men hier nadenkt over een nieuw 50-meterbad ter vervanging van het alom bekende oude Sportfondsenbad valt wat voor te zeggen. Ik zou persoonlijk voor een ander onderscheidend sportconcept kiezen, maar dat terzijde. Dat dit volgens de gemeenteraad dan ook meteen een 10-banenbad zou moeten worden is buitenproportioneel. De twee banen meer dan de gebruikelijke acht banen maakt het zwembad niet functioneler. Maar de bouw- en exploitatiekosten moeten voor minimaal 30 jaar worden meegezeuld. En voor zover er internationale zwemsportambities zijn: In Eindhoven beschikt men met het Pieter van de Hoogenband zwembad over een prima uitgerust internationaal zwembad. Nederland is klein genoeg om met één 10-banenbad internationaal gezien groots voor de dag te komen. Er zijn te weinig toe te wijzen Europese - of mogelijk zelfs mondiale evenementen om meer dan één 10-banen bad in Nederland te rechtvaardigen.  Het getuigt van bestuurlijke kwaliteit wanneer bij de besluitvorming verder dan de gemeentelijke grenzen wordt gekeken.

 

Helaas gaat het nemen van zwembadbesluiten teveel over bestuurlijke hebzucht, dat vaak wordt gevoed door hoogmoed. Er wordt vooraf te weinig nagedacht over een concept dat zodanig is vormgegeven dat het op basis van onderscheid een brede laag van de inwoners stimuleert om de zwemsport te gaan en vooral blijvend te beoefenen. Het zijn  vooral de mooie lobbypraatjes die een fundamentele discussie over primaire zwembaddoelstellingen overrulen.
Een concept mag niet zijn gebaseerd op beoogde potentiële bezoekersaantallen, want ik heb de afgelopen 30 jaren geleerd dat die nooit worden gehaald. Sportcomplexen moeten worden ontwikkeld op basis van te verwachte feitelijke krapte. Moeten juist worden ontwikkeld om niet alles in eigen huis te halen, maar waar nodig door te verwijzen binnen de regio. Op termijn leidt dat tot een gezonde diversiteit, functionaliteit, versterking van (regionale) sportaccommodaties en daarmee tot succes. Pas dan wordt de rekening over een paar jaren niet alsnog bij de burgers en gebruikers gelegd.
Ook ik heb een hekel aan passen, maar ik heb ook geleerd dat dit de enige manier is om een miskoop te voorkomen.

 

 

Homepage >>

 

Column De maatschappelijk toegevoegde waarde van komijnekaas

Wat heeft komijnekaas met maatschappelijke voorzieningen te maken? Zo op het eerste oog niks. Maar het was mij voor het onderwerp van één van de mooiste lessen die ik kreeg, toen ik begon als manager van een zwembad. Dit verhaal is ruim twintig jaren oud, maar is me altijd bijgebleven. Sterker nog, voor mij is het een essentie waar het om gaat bij het begeleiden en in standhouden van maatschappelijke voorzieningen.

 

Het is geen geheim dat het openstellen van een zwembad voor recreatief zwemmen of banenzwemmen financieel oninteressant is. De hoeveelheid gasten die tijdens dit soort openstellingsuren het zwembad bezoekt is onvoldoende stabiel, de bijdrage per bezoek is relatief laag en de kosten voor personele inzet maken het geheel al niet aantrekkelijker. En daarom gebeurt het maar al te vaak dat onder het mom van groot onderhoud (lees: het schilderen van 10 deurkozijnen) het zwembad gedurende zes vakantieweken wordt gesloten.

In het begin van mijn carrière als manager vond ook mijn regiobegeleider dat ik moest besluiten een aantal uren waarin banen konden worden gezwommen te schrappen van het rooster. Het zou de exploitatie van het zwembad immers aanzienlijk verbeteren. Vanzelfsprekend kwam dit plan in de Raad van Beheer:  Een bestuur dat was samengesteld uit een vertegenwoordiging van de gemeenteraad en leden die op grond van andere maatschappelijke betrokkenheid hierin zitting hadden. De toenmalige voorzitter was raadslid, en tevens een succesvolle middenstander geweest. En hij was het die, nadat het voorstel en de bezuinigingseffecten waren toegelicht, het idee torpedeerde. In de betreffende vergadering nam hij - nog meer rechtop zittend dan hij normaal al deed - het woord, en richtte zich in het bijzonder tot de vertegenwoordiger van de exploitant. “Meneer, zoals u weet heb ik jaren een kaaswinkel gehad. In die winkel verkocht ik een grote diversiteit aan kazen. U kent ze wel, jong, belegen, oud. Op mijn rek lag ook komijnekaas. Ik zal u vertellen, die kaas verkocht slecht. Zo slecht, dat ik regelmatig een partij heb moeten weggooien. En toch heb ik nooit in overweging genomen die kaas uit mijn aanbod te schrappen. En weet u waarom niet? Er kwamen klanten speciaal om een stukje van die kaas te kopen en namen daardoor ook andere kaas. Kaas die ze van mij kochten in plaats van de supermarkt. Als ik die komijnekaas niet zou hebben verkocht, had mijn kaaswinkel geen bestaansrecht.” Het voorstel om een aantal vrijzwemuren te schappen is niet meer in stemming gekomen.

Hij is er helaas niet meer, maar zijn les zou juist in deze tijd niet misstaan.

 

Homepage >>

 

Column "Let it no, let it no, let it no!"

We hebben de laatste jaren weer sneeuwperiodes. Niet een dun witmakend laagje, maar een pakket van minstens 10 centimeter, waar het wat lastiger doorheen ploegen is. Zo’n pak sneeuw laat pijnlijk zien dat de fatsoensnormen sneller smelten dan de sneeuw. Want even het eigen stoepje vegen is er voor de meesten niet meer bij. Maar het wordt pas echt pijnlijk bij sportcomplexen. Blijkbaar zijn personeelsroosters zo in elkaar geperst dat er geen tijd meer is om de toegangspaden sneeuwvrij te maken en daarmee noodzakelijke aandacht aan gasten te geven.

 

Op het moment dat ik het sportcomplex bezoek is het alweer een week geleden dat er dik pak sneeuw op de bewoonde wereld is neergelegd. De parkeerplaats, waar ik normaal over betrouwbare klinkers rijd, is nu tot een pakket samengeperst sneeuwijs geworden. Op zich heb ik begrip voor deze situatie. Het lijkt ondoenlijk om die enorme lap grond sneeuwvrij te maken. Hoewel ze daar bij de plaatselijke tuincentra anders over denken, waardoor ik daar bij uitstappen niet het risico loop op de spreekwoordelijke plaat te gaan.  Als ik de meters van het begeven op glad ijs achter me heb gelaten wacht me de volgende uitdaging: Via de eveneens onzichtbare trottoir richting de ingang van het sportcomplex gaan. Omdat hier geen zware vervoersmiddelen overheen zijn gegaan is de substantie van wat ooit maagdelijke sneeuw was anders van samenstelling. Ik moet waden en glijden door een samenstelling van sneeuwijs, drab en water, variërend in hoogte van schoenzool tot enkel. Het geheel wordt extra bemoeilijkt doordat fietsen kriskras op het toegangspad zijn gezet. De logica van de indeling van de fietsenstalling is door de bedekkende sneeuw immers ook verloren gegaan. Pas als ik onder de minuscule afkapping van de entreepartij ben is het geslibber vrijwel ten einde. Ik kan dan in het voetbrede strookje dat door de mijn voorgangers is drooggelopen het laatste stukje zonder risico van wegglijden en soppende schoenen het gebouw betreden.
“Normaal zijn er twee keer zoveel deelnemers”, vertelt de medewerker me.  “En ik snap het niet, want de wegen zijn nu toch goed begaanbaar”, vervolgt hij de onderbouwing van de verbazing dat gasten wegblijven.
Ik vermoed dat de lijsten van alle veiligheidprotocollen bij hun keurig zijn ingevuld. Kan daar tenminste niemand over uitglijden.

 

Homepage >>

Column ZWEMBADCONGRES 2012; WEINIG TE BELEVEN

Foto bij column zwembadcongres 2012: weinig te beleven. Sprong in het dieper gelegen water van het meer.

Woensdag 14 en donderdag 15 november vond in sportcentrum “de Scheg” in Deventer het jaarlijkse zwembadcongres van de Vereniging Sport en Gemeenten plaats. Circa 170 bestuurders, managers en andere zwembadbetrokkenen voelden zich uitgedaagd door het thema “beleven”. Maar van “beleef het beleven” kwam weinig terecht. Een gemiste kans om op een andere manier naar het zwemsportbedrijf te gaan kijken.

 

“Wat doe jij tegenwoordig? Belevingsspecialist …. is daar werk voor? “ Je zult het geloven of niet, maar het was een serieuze vraag van één van de inhoudelijke ontwikkelaars van dit congres. In relatie tot het thema van dit jaar werd zijn vraag een spreekwoordelijke karikatuur. Hij had waarschijnlijk niet het lef om te toetsen of ik geitenwollen sokken had aangetrokken. Een troost; die heb ik niet, omdat dergelijke sokken me niet lekker zitten. In het vervolggesprek kwam ik er achter dat hij die vraag vanuit onbekendheid stelde. En eigenlijk bleek achteraf dat dit moment voor mij typerend was voor het zwembadcongres 2012. Adviesbureaus die op een veelal traditionele (cijfermatige) manier naar exploiteren van sportcomplexen kijken, moesten congresgangers nu enthousiast maken over “het beleven”. Dat is één van de redenen dat nauwelijks iets en in ieder geval niet bewust van de techniek imagineering, dat leidt tot belevingsconcepten, aan de orde is gekomen. Voor veel congresgangers bleef deze versie van het congres dan ook steken bij een zoektocht naar “concrete voorbeelden die ze in eigen accommodatie kunnen toepassen”. Dus geen ontdekkingsreis naar nieuwe consumenten, andere onderzoeksmethoden en het ontwikkelen van toegevoegde waarden aan de hand van imagineeringstechnieken en conceptontwikkeling; de thema's bleven vrijwel onbesproken. Alleen de presentatie van de Vlaamse trendwatcher Herman Konings was een lust voor het oor. Maar het ontbrak er in dit congres aan om de trends die hij presenteerde in de kaders van beleving te zetten. Of liever: Er is sowieso geen theoretisch kader geschetst rondom “beleving”. Ik vind dat een randvoorwaarde om een dergelijk nieuw begrip stevig neer te zetten en deelnemers er over te laten praten. Dat was dus een andere reden waarom de inhoud van de ateliers ging fladderen.
Ik heb tijdens dit congres met relatief veel deelnemers gesproken. Een enkeling is echt wel geïnspireerd. In dat opzicht was het mooi om te zien hoe de vertegenwoordigers van de gemeente Oosterhout enthousiast reageerden en de zoektocht naar de invulling van hun nieuwe sportaccommodatie deelden. Zoals ik ook positief werd verrast door de manier van vragen en betrokkenheid van een vertegenwoordiger van waterzuiveringstechnologie.  Maar teveel bleef impliciet en verborgen tussen de regels die onder andere Aschwin Lankwarden, directeur van het Sportbedrijf Deventer en gastheer, uitsprak.
Als de zwembranche echt op zoek wilt naar beleving, dan zal diezelfde zwembranche de durf moeten hebben zichzelf te verrassen en de zelf geplaveide en schijnbaar zekere paden te verlaten. Dat is essentieel voor imagineering, om daarmee te kunnen komen tot de zo gewenste nieuwe verdienmodellen.  

Eigenlijk is het best bijzonder dat zwembadmensen zelf niet het lef hebben om een sprong in het diepe te maken ….

 

Homepage >>

 

Column OOK ZO MOE VAN BELEVEN?

Foto: Zicht op het podium van André Rieu op het Vrijfhof van Maastricht.

Om me te oriënteren op de nieuwste afzuigkap ga ik  tegenwoordig niet meer naar een toonzaal voor keukens, maar naar een experiencecentre. Werken krijgt een intens karakter in kantoortuinen en je zweet eruit sporten doe je in een avontuurlijke omgeving.  Zelfs filerijden wordt een beleving in de nieuwste Franse limousine. Hoe heerlijk is het dan om ’s avonds afgepeigerd thuis te komen en niks te hoeven zien, voelen, denken en ervaren.  Al die belevingen maken doodmoe!

 

Nou word ik niet zo moe van de ervaringen, want persoonlijk vind ik die over het algemeen zwaar teleurstellend. Het zijn vooral de aankondigingen van de bedrijven, die voor mij bepalen dat ik iets te beleven moet hebben. Als mijn nieuwsgierigheid dan toch is gewekt en ik de uitdaging ben aangegaan, blijkt in de meeste gevallen de praktijk een enorme afknapper.  Veelal om dat bij de eerste confrontatie al blijkt dat mijn emoties en zintuigen op geen enkele manier extra worden geprikkeld. Om nog maar te zwijgen van de gewenning die bij mij optreedt na herhaalde bezoeken.
Er zijn maar weinig voorbeelden van bedrijven die echt in staat zijn beleving te verkopen. Apple is bijvoorbeeld in staat een telefoontje twee keer zo duur te verkopen dan mobieltjes van concurrenten die dezelfde functionaliteiten hebben. Wie na de tassencontrole de poorten van Disney doorgaat komt in een andere wereld en vergeet binnen vijf minuten waarvoor die check ooit is ingevoerd.  Of om dichter bij huis te blijven: Joop van der Ende is met zijn theaterproducties in staat bij de bezoekers gemiddeld € 90,00 te ontfutselen en ze daarbij voor de twee uren podiumkunst ook nog een goed gevoel te geven ook. Wel eens een concert van André Rieu bijgewoond? Hij is de enige die in staat is driedelig geklede bezoekers zonder gêne luidkeels de lichtklassieke melodieën te laten meezingen.
Beleven is iets waarvan ik vind dat je dat niet in de naam van het bedrijf of promotie moet vastleggen. Daarmee moet je gasten verrassen. Maar dat lukt alleen als het in het poriën van het bedrijf zit. Het behoort tot de DNA van directie en management. Alleen dan kan het worden vertaald als een missie om gasten te verwennen. Of, zoals Joop van der Ende zondag in het programma van Eva Jinek zei: “Een televisieprogramma dat oprecht wordt gemaakt zal nooit mislukken.” Dank je wel Joop voor deze les. Daarom word ik zo moe van al die belevenissen die met de mond worden beleden: Het ontbreekt aan oprechtheid!

 

Homepage >>

Oudere columns >>